Raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Den Haag; enkele herinneringen, door Bob Wessels, professor emeritus Internationaal insolventierecht Universiteit van Leiden; Raadsheer-plaatsvervanger Gerechtshof Den Haag (1988-2016)
‘Shall we meet at 9 a.m. in front of the hotel?’, vroeg ik begin dit jaar aan een bevriende Italiaanse rechter. We waren uitgenodigd om the spreken over communicatie en samenwerking tussen rechters die in verschillende landen moeten oordelen over herstructurerigen en insolventies. ‘Unfortunately I can not join you. We’re in Italy you know and I am under costant police protection. They will bring me by car and I will see you there!’ En het was maar 200 meter lopen!
Dat ligt in Nederland gelukkig wel anders. Rechters gaan ook per fiets of per trein naar hun werk. Ik gebruikte altijd de trein, vanuit Dordrecht, waar ik sedert een jaar vóór mijn ‘aanwijzing’ in 1988 als raadsheer-plaatsvervanger bij het ‘Gerechtshof te ’s-Gravenhage’ woon. De president waarbij ik in 1988 mijn opwachting maakte, mr M.J. Heikens, heeft mij toen geïnstalleerd. Overigens, ik was 39, maar toch nog wel ‘vrij jong voor een raadsheer’, zei mr H.E. Ras, president van de Hoge Raad, toen ik de voorgeschreven eed aflegde. Hij herhaalde daarmee de woorden van mr Clarien van der Beek (Dordtenaar, lid van de Haagse Belastingkamer, bij wie ik een handje ging geven). Tijden veranderen.
Ik was toen 3 a 4 dagen per week in Amsterdam waar ik werkzaam was als hoogleraar Burgerlijk recht en Handelsrecht aan de VU Amsterdam. Hoezo dan Den Haag? Dat hield verband met mijn onderzoeksbelangstelling, waaronder de wisselwerkingen tussen civielrechtelijke en fiscale begrippen. In die tijd was het hof in de praktijk het eindstation van belastingzaken. Mijn eerste jaren waren dan ook desverzocht in de Belastingkamer, een fenomeen dat dacht ik ruim tien jaar geleden bij de bestuursrechtspraak is ondergebracht.
Veel belastingplichtigen procedeerden tegen de Staat (het Ministerie van Financiën in Den Haag), dus er kwamen principiële en complexe zaken langs, die ook mijn onderzoeksgebied weerspiegelden, zoals uitleg van de begrippen ‘levering’, ‘kerkgenootschap’, ‘leasing’, ‘natuurlijke verbintenis’ (mijn proefschriftonderwerp), maar ook het tijdstip waarop een investeringsovereenkomst is gesloten (dat moest vóór, ik meen, 1 maart 1988 zijn in verband met de opheffing van de WIR, de Wet Investeringspremie). Het ministerie werd vertegenwoordigd door relatief sjofel geklede fiscalisten, en zaken gingen vaak over de stand van het recht van enkele jaren daarvóór (omdat in beroep werd gegaan tegen een aanslag van dat specifieke jaar in het verleden).
Mij staat bij dat ik bij zo’n zes tot tien zaken per jaar betrokken was tot eind vorige eeuw toen ik bijna drie jaar voor werk in het buitenland was. Daarna heb ik civiele zaken gedaan, sedert 2010 in ‘teamstructuur’, in het bijzonder insolventie, vervoer, vennootschapsrecht (MC-2 onder voorzitterschap van mr J.M. van der Klooster, ook Dordtenaar). Als plaatsvervanger wilde ik geen ‘togavuller’ zijn, maar volop meedoen met het te wijzen arrest. In de Belastingkamer werden concepten nog met de gewone post rondgestuurd. Mijn opmerkingen in de marge werden soms niet in dank afgenomen (niet vanwege de inhoud, maar omdat zij met een rode pen waren gemaakt, ‘… dat vinden we vervelend’).
In die tijd werden de eerste stappen naar automatisering gezet, waarbij in de beschrijving van de feiten of de opstap naar het dictum met ‘tekstblokken’ werd gewerkt. Daarna natuurlijk ontwerp stukken via e-mail, met aanbrengen van ‘track changes’ rondgezonden, met soms daarop volgende e-mailcorrespondentie of een telefoontje. De werkwijze is door de jaren heen weinig gewijzigd. Als plaatsvervanger krijg je, nadat je een aantal maanden daarvoor bent gepolst over beschikbaarheid, de stukken enkele dagen voor de zitting toegezonden. Twee keer is het voorgekomen (natuurlijk net in lastige insolventiezaken) dat ik niet vrij stond, omdat ik een der belanghebbenden had geadviseerd. Dat is agenda-technisch onhandig. Daarom dient daarover in een zo vroeg mogelijk stadium afstemming plaats te vinden (‘Staat u vrij in een zaak van X tegen Y’?)?, hetgeen de laatste jaren geschiedt via het geautomatiseerde cliëntenbestand.
Dan met de trein voor een zitting naar Den Haag. Dat klinkt eenvoudiger dan het is. Het gebouw aan de Prins Clauslaan is voor iemand die er maar een paar keer per jaar komt een labyrint: ingang zoeken, pasje tonen, ta screenen, toga halen in kamer 1, collega raadsheer in kamer 2, zitting elders, overal bij tussendeuren met de sedert 2011 in gebruik zijnde ‘rijkspas’ zwaaien. Een plaatsvervanger heeft vaak ook een of twee andere ‘passen’ in verband met andere (hoofd)werkzaamheden.
Meer in het algemeen kleeft aan het plaatsvervangerschap nogal wat red tape, bijvoorbeeld de regeling nevenfuncties (geformaliseerd in 2012, voor elke nevenbetrekking een afzonderlijk formulier). Nu had ik er (hoogleraar voor 1 dag in de week, directeur ener advies-BV, gehonoreerd bestuurswerk, adviseurschappen, redactiewerk etc) nogal wat en deze publiceerde ik sedert 2010 op eigen initiatief ook al op mijn eigen blog (omdat de Universiteit Leiden toen een vergelijkbare regeling invoerde). Kortom, voor die enkele zaken die je als plaatsvervanger doet, moet je echt doorbijten voor je tot de inhoud van een zaak komt. Maar dat is het dan ook waard.
Wat viel me zoal op de laatste jaren? Het is natuurlijk maar een heel beperkte selectie, maar een indruk die achterblijft is dat nogal wat advocaten een weinig geordend appel indienen, met wel heel uitvoerige, elkaar soms overlappende grieven, met bijlagen die soms een ongelukkige greep uit het dossier waren, soms miste ik de uitspraak van de rechtbank, waartegen beroep, terwijl deze in andere zaken soms wel drie keer als bijlage werd bijgevoegd. Verder lijken zij bij de zitting tamelijk onvoorbereid. Zij ‘pleiten’ niet, maar lezen meestal zittend te lange stukken voor (alsof de raadsheren de zaak niet kennen), waarbij zij er ook niet zelden in slagen geïnteresseerdheid in zaak of rechtsvraag te verbergen.
In de zittingen die ik meemaakte waren de raadsheren goed voorbereid, zowel in de zaak als het toepasselijke recht (hetgeen ook naar voren kwam bij het raadkameren). Behulpzaam hierbij is een sjabloon dat ervan uitgaat dat tal van formele en inhoudelijke vragen worden gesteld. Dat was vooral zo in schuldsaneringszaken. Desverzocht heb ik een 30-tal van dit soort zaken gedaan, om zelf beter deze problematiek en de formele gang van zaken eromheen te begrijpen, hetgeen te stade kan komen aan mijn publicaties op dat terrein.
Raadkameren ging meestal vrij snel, vaak met het resultaat van een duidelijke uitspraak dan wel een oplossingsrichting die dan later (in ‘verlengde’ raadskamer, als ik op mijn eigen kantoor was) werd voortgezet. Het voordeel van rechterlijk werk is dat je beslissingsgericht werkt. In de wetenschap worden soms nog extra overwegingen toegevoegd, maar deze behoeven niet altijd nuttig te zijn voor de motivering van de uitspraak of het begrip daarvan bij partijen.
Ik heb eigenlijk alleen maar een keer ‘cassatie-angst’ meegemaakt, de neiging om in het arrest een feitelijke formulering op te nemen om de uitspraak cassatie-proof te maken. Als je een zaak goed voorbereid en zorgvuldig de uitspraak motiveert is deze vrees onnodig. Ook een raadsheer kan niet meer doen dan zijn best. Overigens is het mij daarbij opgevallen hoe snel en goed het secretariaat van de handelskamers concepten maakte.
Na de zitting en het raadkameren, meestal aan het eind van de ochtend, weer in de trein terug of door naar ander werk. Vanaf september 2016 echter niet meer, na op eigen verzoek gekregen eervol ontslag. Er is na 28 jaar plaatsvervangerschap ook ruimte voor andere activiteiten, hoewel ik natuurlijk wel een Hof Den Haag watcher blijf!