Hierbij mijn eerste uitnodiging om een stuk ontwerp-tekt van commentaar te voorzien. Zij komt uit de bewerking voor de 5e druk van Deel VII uit Wessels Insolventierecht (‘Vereffening van de boedel’). De uitnodiging volgt op een eerdere oproep, zie https://bobwessels.nl/blog/2020-11-doc2-bijdragen-aan-wessels-insolventierecht-vii-vereffening-van-de-boedel/. Reacties graag vóór 12 december 2020 naar: info@bobwessels.nl. In dezelfde maand hoop ik het manuscript af te ronden en naar de bureauredactie van Wolters Kluwer te sturen. Graag mijn dank aan hen die tot heden op eerdere bijdragen reageerden.
Deze keer iets over de indeling van het boek.
[7002] Indeling in Afdelingen. Hoofdstukken II tot en met IV van dit deel behandelen de Zevende Afdeling (‘Van de vereffening des boedels’, art. 173–194), die de regels omtrent de wijze van tegeldemaking van de failliete boedel omvat. In hoofdstuk II komen het begrip ‘staat van insolventie’ (art. 173) en de gevolgen daarvan aan de orde. Voorts wordt bijzondere aandacht gegeven aan (de beslissing over) het al dan niet voortzetten van het bedrijf van de gefailleerde (art. 173a–174), en verder aan de wijze van te gelde maken van de boedel (art. 175 en 176) en de ‘bezemwagen’-vergadering, die de rechter-commissaris de bevoegdheid geeft dag, uur, plaats en wijze van (fysiek; elektronisch communicatiemiddel of schriftelijk) van een vergadering van schuldeisers te bepalen onder meer ter verificatie van nagekomen vorderingen (art. 178).
Hoofdstuk III behandelt de boedelschulden. Zij zijn in andere delen in deze serie telkens afzonderlijk verwerkt, maar ik probeer deze schulden thans systematisch te behandelen, soms refererend aan wat ik daarover eerder geschreven heb. Aan de orde komen de belangrijkste kenmerken van boedelschulden, hun verbintenisrechtelijke dimensie, de ontstaansgronden van boedelschulden en hun rechtseffecten. De behandeling mondt uit in een zienswijze die aanmerkelijk afwijkt van wat tot april 2013 (de herziene visie van de Hoge Raad, zie HR 19 april 2013, LJN BY6108 (Koot Beheer/Tideman q.q.)) en daaropvolgende rechtspraak en literatuur de heersende rechtspraak is.
Hoofdstuk IV gaat in op de problematiek van de uitdeling. Na het realiseren van de baten dient de opbrengst ervan onder de daartoe vastgestelde gerechtigden te worden verdeeld. Het hoofdstuk vangt aan met een beschouwing over algemene en bijzondere faillissementskosten, waarna de inrichting van de uitdelingslijst wordt uiteengezet, alsmede de vraag op welke wijze en over welke schuldeisers de omslag van kosten plaatsvindt (art. 182). Vervolgens worden behandeld het verzet tegen de uitdelingslijst (art. 184–187) en de verificatie van vorderingen als gevolg van het verzet (art. 186). Daarna het verbindend worden van de uitdelingslijst (art. 187 lid 4) en de wijze waarop het faillissement een einde neemt (art. 193), afsluitend met de problematiek van de verwerking van de nagekomen baten na de slotuitdeling, de heropening van de vereffening (art. 194).
Hoofdstuk V behandelt de Achtste Afdeling van Titel I, ‘Van de rechtstoestand des schuldenaars na afloop van de vereffening’ (art. 195–197). Deze afdeling geeft regels over de rechten van de schuldenaar na afloop van het faillissement en de rechten die de schuldeisers dan kunnen doen gelden. Geregeld worden hier de herleving van executierechten (art. 195), de executoriale titel van het proces-verbaal van de verificatievergadering (art. 196) en de uitzondering hierop indien de gefailleerde een vordering overeenkomstig art. 126 heeft betwist (art. 197).
Hoofdstuk VI, ten slotte, behandelt de Elfde Afdeling van Titel I, ‘Van rehabilitatie’ (art. 206–212). Deze afdeling bevat een regeling van de verzoekschriftprocedure om een openbare verklaring te verkrijgen dat de schuldenaar zijn erkende schuldeisers naar tevredenheid heeft voldaan.
Voor een grondige praktische behandeling van vragen gedurende de afwikkeling van een faillissement, zie Rapport Insolad Afwikkeling Faillissementen 2011. Door de complexiteit van de vraagstukken dan wel de gedurende de afwikkeling (ten dele) voort te zetten bedrijfsactiviteiten kan een vereffening lang duren: 19 jaar bij vrachtwagenfabrikant DAF (geëindigd juni 2002), 24 jaar in geval van de Tilburgse Hypotheekbank (2007), 11 jaar bij DSB Bank (in najaar 2020 nagenoeg afgerond) of fotowinkelketen Kral, na 15 jaar geëindigd in september 2020.
[…]
[7002a] Herijking Faillissementswet. Al sinds 2012 werkt de Minister van Veiligheid en Justitie aan een verbetering van onderdelen van de Faillissementswet. Zie Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 74. De verkenning van de minister van mogelijke verbeterpunten in de Faillissementswet heeft geresulteerd in het Programma Herijking Faillissementsrecht. De gekozen benaming en de gevolgde methode van wetgeving heb ik bekritiseerd in Wessels Insolventierecht I 2018/1067 e.v.
[7002b] Voorgeschiedenis. Voorontwerp Insolventierecht. In dit Deel VII in de serie staan centraal art. 173–212 Faillissementswet, gewijd aan de wettelijke regeling van de vereffening, alsook het thema boedelschulden. Eind 2007 heeft de Commissie Insolventierecht een Voorontwerp voor een nieuwe Insolventiewet gepubliceerd. Zie Kortmann/Faber (2007). In het Voorontwerp worden in Afdeling 6.3 regels voor ‘uitdelingen’ voorgesteld, terwijl in Afdeling 5.1 (‘Boedelvorderingen’) en Afdeling 5.2 (‘Insolventievorderingen’) beperkingen ten aanzien van het toen ruim geïnterpreteerde begrip boedelschulden worden aangelegd. Deze beperkingen werden in de commentaren, die later in de literatuur verschenen, algemeen onderschreven. Hoewel de realisering van een nieuwe Insolventiewet was opgenomen in het wetgevingsprogramma voor 2010 heeft in januari 2011 (Kamerstukken II 2010/11, Aanhangsel 1014) de Minister van Veiligheid en Justitie in antwoord op vragen uit de Tweede Kamer laten weten met het Voorontwerp in zijn huidige vorm niet door te willen gaan.
[7002c] Herijking: wetgevingsprogramma. Het in 2012 ingezette wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht rust op drie pijlers: modernisering, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en fraudebestrijding. Zie voor een overzicht van de lopende trajecten in wetgeving Wessels Insolventierecht I 2018/1067a e.v. en de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (nagenoeg) halfjaarlijks gepubliceerde voortgangsbrieven.
Herijking door modernisering. Het Programma Herijking Faillissementsrecht raakt ook het thema ‘vereffening’ dat in dit Deel in de serie aan de orde is. Het betreft dan vooral de regelgeving die valt binnen de pijler ‘modernisering’ van de Faillissementswet, uiteindelijk neergelegd in de Wet modernisering faillissementsprocedure (Kamerstukken 34 740), Stb. 2018, 299, die op 1 januari 2019 in werking is getreden. De inzet bij het opstellen van deze wet is geweest om de afwikkeling van faillissementen te faciliteren door: (a) het instrumentarium van de curator beter af te stemmen op de eisen van de moderne digitale tijd; hieronder valt tevens het verbeteren van de toegankelijkheid van informatie, (b) de rechter meer maatwerkmogelijkheden te geven bij de afwikkeling van een faillissement, (c) de faillissementsprocedure meer in lijn te brengen met de technische ontwikkelingen en mogelijkheden, en (d) een betere kennisopbouw bij de rechterlijke macht te bewerkstelligen, door verdere specialisatie en ondersteuning bij toekomstige ontwikkelingen in de uitvoering van insolventiewetgeving. De wijzigingen waaieren over de gehele Faillissementswet uit. Zie Wessels Insolventierecht I 2018/1067m e.v.
In dit Deel VII van de serie worden de wijzigingen in verband met nieuwe regels voor de vereffening behandeld. Dat zijn er overigens slechts enkele. Met ingang van 1 januari 2019 zijn art. 173, art. 173a, art. 173b, art. 173c, art. 174, art. 176 en art. 178 herzien. De wijzigingen zijn in aantal bescheiden, zijn soms inhoudelijk, maar soms alleen terminologisch: het vervangen van de termen ‘commissie uit de schuldeisers’ door ‘schuldeiserscommissie’. Vervallen zijn art. 186 (verzet tegen uitdelingslijst indien met vordering van hij die verzet doet geen rekening is gehouden) en art. 191 (de regeling dat een schuldeiser die ten gevolge van een verzuim pas geverifieerd wordt nadat er uitdelingen hebben plaatsgevonden uit de nog voorhanden baten alsnog een bedrag wordt vooruitbetaald dat evenredig is aan het door de overige erkende schuldeisers reeds ontvangene). Over het voorstel van de Wet modernisering faillissementsprocedure, zie Hummelen, TvI 2016/4; Engberts, TvI 2016/10; Schuijling en Veder, FIP 2016/273. Voor de achterliggende publieke consultatie en de parlementaire geschiedenis, zie Renssen (2019).