De WSNP bestaat deze maand 20 jaar. Het kwartaalblad WSNP Periodiek besteedt er een themanummer aan. Ik schreef over ‘Schuldsaneringsrecht een functioneel rechtsgebied?, in: WSNP Periodiek, jrg. 9, december 2018, nr. 4, pp. 29-35. Het slot van die bijdrage laat ik hier volgen:
Waar staan we?
‘Nederland heeft een van de hoogste schuldquoten van Europa, ruim 800 000 huishoudens, inclusief honderdduizenden kinderen, leven structureel in armoede. De huidige WSNP functioneert amper als reddingsboei: van ruim 14 000 (2011) naar ruim 8 000 (2017) toelatingen per jaar en dit jaar naar verwachting nog geen 6000. Er worden telkens meer beschermingsbewinden toegepast. In 2017 ruim 240 000, een groot percentage daarvan in verband met problematische schulden. In het voortraject voor de WSNP is er een dominante rol voor gemeenten, zijn er elkaar voordringende overheidscrediteuren en is er complexe regelgeving (binnen de civielrechtelijke kaders en de soms problematische afstemming met publiekrechtelijke, in het bijzonder gemeentelijke wet- en regelgeving). Deze ontwikkeling brengt Huls (afscheidsrede Leiden, 2016) ertoe voor te stellen dat er op kabinetsniveau in ieder geval een ‘probleemeigenaar’ zou moeten komen, een projectminister die de regelmachinerie van een vijftal departementen beter kan stroomlijnen.
Kijk ik vanuit rechtswetenschappelijke optiek naar het terrein van het schuldsaneringsrecht, dan is de weg naar het zijn van een functioneel rechtsgebied nog niet afgelegd. Rechtswetenschappelijk onderzoek blijft ten achter. De praktijk worstelt met problemen waar de wet onvoldoende handreiking biedt. Ik denk aan (i) de problematiek rond de ontbrekende of incomplete 285-Fw-verklaring, (ii) het ontbreken van een wettelijke regeling voor de restschulden van de hypotheek op de eigen woning, waarvan de waarde de laatste jaren beduidend kan zijn afgenomen, (iii) de strikte toelatingscriteria voor (ex-)ondernemers tot de schuldsanering. Verder zijn er zeer complexe regelvelden ten aanzien van het vermogen van al dan niet ten dele in gemeenschap van goederen gehuwden of van sanieten die (al dan niet gehuwd) een aandeel hebben in het vermogen van een vennootschap onder firma.
Research, mede Europees, internationaal en rechtsvergelijkend van aard, kan antwoord geven op vragen rondom de wenselijkheid en de effecten van diverse vormen van schuldhulpverlening en schuldsanering en de mogelijke concurrentie tussen bijvoorbeeld beschermingsbewind en schuldsanering en de onderlinge afstemming tussen beide. Rechtswetenschappelijk onderzoek in tijdschriften is schraal.
Gezien de maatschappelijke relevantie, onderstreept door de continue aandacht in de pers en het maatschappelijk debat rondom de (mondiale) schuldenproblematiek, lijkt me versterkte aandacht in het universitaire onderwijs geboden. Door haar unieke kenmerken van recht en beleidspraktijk (sterk gemeentelijk gevoed), ingebed in civiel- en insolventierecht en het gemeenterecht, is sprake van een uniek integratievak voor masterstudenten. Daarbij zouden ook empirische onderzoeksmethodieken betrokken moeten worden. Op universitair niveau lijkt me stellig ruimte voor een of twee leerstoelen ‘Schuldhulp en schuldsanering’. Dit zou uniek zijn in Nederland en voor zover ik kan nagaan in Europa.
Deze leerstoelen zouden dienen aan te sluiten en te worden ingebed bij lopend (internationaal) rescue en insolventie-onderzoek en/of gemeentelijk zorgrecht. Met kennis en ervaring over het thema schuldhulp en schuldsanering kunnen de leerstoelhouders bijdragen aan een verbreding en verdieping van de verhouding insolventierechtswetenschap-gemeenten waartoe de decentralisatie van Rijkstaken naar gemeenten noopt; schuldhulp en schuldsanering kunnen ook samenhangen met een onderzoeksthema als ‘armoede in het privaatrecht’, terwijl – zoals ik aangaf – de eigen thematiek zowel een mastervak rechtvaardigt, als mogelijkheden biedt voor het leggen van een grondslag voor c.q. van een beroepsvereniging.
Een naar samenhang strevend functioneel rechtsgebied als het schuldsaneringsrecht verdient een eigen regeling in een overzichtelijke, toegankelijke en coherente wet, met expliciete vermelding van het doel van de regeling en vaste begrippen, heldere uitganspunten per onderdeel en een op maat gesneden belangenafweging tussen alle belanghebbenden (stakeholders) in een schuldsanering. Binnen afzienbare tijd is op het terrein van continuïteit van ondernemingen in de Faillissementswet een nieuwe Titel IV, met het opschrift ‘Buiten faillissement en surseance van betaling’ te verwachten. Ik stel een Titel V van de Insolventiewet (herziene naam voor de huidige Faillissementswet) voor, met het opschrift ‘Buiten schuldsanering’. Dat te bereiken mag niet twintig jaar duren.’
Nadere informatie: www.wsnp-periodiek.nl