Betalen zul je! Dit is de titel van een essay van prof. Reinout Wibier, vandaag in NJB 2023, p. 6 e.v. verschenen. Hij betoogt dat in de WSNP de nadruk te veel blijft liggen op de belangen van schuldeisers. Zouden de belangen van natuurlijke personen als schuldenaar niet veel meer centraal moeten staan? ‘… het enthousiasme rond de WHOA roept bij mij wel de vraag op of aan natuurlijke personen niet ten minste een vergelijkbare mogelijkheid moet worden geboden om hun schuldenlast te herstructureren.’ Zijn betoog sluit aan op wat hij in mei vorig jaar al in NJB 22022/1074 schreef onder de titel ‘Waarom is het herstructureringsregime voor natuurlijke personen zoveel hardvochtiger dan voor ondernemingen?’
Richtlijn 2019/1023 en implementatie. Het is een sympathieke gedachte en vraag verdient zeker beantwoording. Wibier, noch voor zover ik kan overzien anderen, gaan er echter niet op in dat Richtlijn 2019/1023 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) al een aanzet biedt. Elementen uit die richtlijn waren al kenbaar in de WHOA. De richtlijn zelf is onlangs – tamelijk laat – geïmplementeerd, zie de Implementatiewet richtlijn herstructurering en insolventie (Kamerstukken 36 040, Stb. 2022, 491, bij Besluit van 5 december 2022, Stb. 2022, 492, met ingang van 1 januari 2023 in werking getreden).
Consumenten. Wat staat er in Richtlijn 2019/1023? In overweging 21) wordt onderschreven dat consumenten met een overmatige schuldenlast ‘… een groot economisch en sociaal probleem [vormen] dat nauw samenhangt met de reductie van de schuldenberg. Het is bovendien vaak niet mogelijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen de schulden die door ondernemers bij de uitoefening van hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit zijn aangegaan en de schulden die buiten die activiteiten zijn aangegaan. Ondernemers zouden een tweede kans niet op doeltreffende wijze kunnen benutten indien zij afzonderlijke procedures moeten doorlopen, met verschillende toegangsvoorwaarden en kwijtscheldingsperioden, om hun zakelijke schulden en de overige schulden die zij zijn aangegaan buiten hun zakelijke activiteiten heen te kwijten. Om die redenen, en hoewel deze richtlijn geen bindende regels inzake overmatige schuldenlast van consumenten bevat, is het aangeraden dat de lidstaten de bepalingen van deze richtlijn inzake de kwijtschelding van schuld ook zo spoedig mogelijk op consumenten gaan toepassen’. In overweging 21 wordt the obvious nog eens herhaald: ‘Consumenten met een overmatige schuldenlast vormen een groot economisch en sociaal probleem dat nauw samenhangt met de reductie van de schuldenberg’.
Lidstaten aan zet. Volgens de richtlijn zijn de lidstaten dus aan zet. Dat wordt ook in een richtlijnartikel vastgelegd. Artikel 1(1) van de richtlijn geeft aan dat bij de richtlijn voorschriften worden vastgesteld betreffende:
a) preventieve herstructureringsstelsels die beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden indien er kans op insolventie bestaat, teneinde insolventie van de schuldenaar te voorkomen en de levensvatbaarheid van de schuldenaar te verzekeren;
b) procedures die tot kwijtschelding van schuld voor insolvente ondernemers leiden; en
c) maatregelen met het oog op efficiëntere procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld.
Artikel 1(4) bepaalt dat lidstaten de toepassing van de in art. 1(1) onder b), bedoelde procedures kunnen uitbreiden ‘… tot insolvente natuurlijke personen die geen ondernemers zijn’. In de tweede zin wordt bepaald dat de lidstaten de toepassing van art. 1(1) onder a) kunnen beperken tot rechtspersonen. In de WHOA (art. 369 lid 1 Fw) is daarvoor gekozen. De WHOA wordt inmiddels ook op personenvennootschappen toegepast, zie bijvoorbeeld Rb. Gelderland 10 maart 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:1128 (maatschap) en Rb. Midden-Nederland 26 maart 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:1255 (vof).
Onduidelijk. De richtlijn zelf is verwarrend waar zij in art. 1(4) lidstaten de mogelijkheid biedt de in art. 1(1) onder b), bedoelde procedures te kunnen uitbreiden tot insolvente natuurlijke personen (die geen ondernemers zijn). Onder b) heeft alleen betrekking op procedures die tot kwijtschelding van schuld voor insolvente ondernemers leiden (en deze dan op ‘consumenten’ toepassen). De gedachte kan dan opkomen dat Nederland met het WSNP al een dergelijke procedure heeft, maar zeker weten doen we dat niet.
Waarom is in de richtlijn verwezen naar onderdeel b) en niet naar a) en/of c)? Naar particuliere personen omgezet houdt art. 1(1) onder a) in dat preventieve herstructureringsstelsels beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden indien er kans op insolventie bestaat, teneinde insolventie van de schuldenaar te voorkomen en de ‘draagbaarheid van de schuldenlast’ (equivalent van ‘levensvatbaarheid’ bij ondernemingen) van de schuldenaar te verzekeren.
Standpunt Nederland? Hoe dit zij, de mogelijke uitbreiding (van een met de Implementatiewet aangepast WHOA-regime) op insolvente natuurlijke personen is naar het schijnt niet onder ogen gezien. Ik zou daar graag een verklaring voor horen. De richtlijn kent ook nog een overweging 98 (‘De Commissie moet een studie uitvoeren naar de noodzaak om wetgevingsvoorstellen in te dienen inzake de insolventie van personen die geen handels- bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit uitoefenen en die als consument te goeder trouw tijdelijk of permanent niet in staat zijn schulden op de vervaldatum te betalen. In die studie moet worden onderzocht of de toegang tot basisgoederen en -diensten voor deze personen moet worden gewaarborgd opdat zij fatsoenlijke levensomstandigheden genieten’). Is bij het ministerie de gedachte geweest: er komt (over hoe lang?) een rapport en we zien dan wel? Ben benieuwd.