Al ruim drie jaar kan een bestuurder van een rechtspersoon die in faillissement fraudeert of die zich schuldig heeft gemaakt aan wanbestuur in de aanloop naar een faillissement langs civielrechtelijke weg een zogenoemd bestuursverbod worden opgelegd. In een artikel dat binnenkort in Tijdschrift voor Openbaar Bestuur (TvOB) verschijnt, bespreek ik de kernpunten van de wettelijke regeling art. 106a-106e Faillissementswet: wie kan het verbod verzoeken, jegens wie geldt een verbod en wat is de definitie van ‘bestuurder’in de regeling. De vijf gronden waarop het bestuursverbod kan worden toegewezen worden uitvoerig uiteengezet, evenals de gevolgen van een dergelijk verbod en enkele aanvullende vragen over bijvoorbeeld schorsing of tijdelijke aanstellen van een (andere) bestuurder, het verbod tegen een bestuurder die in meer rechtspersonen een functie heeft en de moeilijke weg naar openbare registratie van bestuursverbod. Na die uiteenzetting kom ik tot de volgende conclusies.
De invoering van de regeling in de Faillissementswet, gebaseerd op de Wet civielrechtelijk bestuursverbod, is een stap van de wetgever om een groot maatschappelijk kwaad te keren. Het is een eerste stap. Renssen bijvoorbeeld betwijfelt de effectiviteit van de regeling, omdat sluwe fraudeurs een faillissement zullen ontwijken door te kiezen voor een turboliquidatie, waardoor het civielrechtelijk bestuursverbod buiten beeld blijft. De effectiviteit lijdt ook onder de afwezige c.q. onduidelijke effecten van een in Nederland opgelegd bestuursverbod in het buitenland, terwijl fraudebestrijding wordt verzwakt door de hier te lande onzekere effecten van een in het buitenland uitgesproken (equivalent van een) bestuursverbod.
Drie jaar na de introductie komt het aantal gevallen in de rechtspraak mij niet hoog voor. Voor zover zaken worden aangedragen lijkt de rechtspraak met art. 106a-106e Faillissementswet zonder veel problemen uit de voeten te kunnen. In de regeling zelf signaleerde ik hiervoor enkele onduidelijkheden. Een structureel probleem is, maar dat is niet alleen beperkt tot het bestuursverbod, de honorering van het werk van de curator. Een duidelijke en adequate financiering van het werken met een ‘lege boedel’ wordt al jaren als probleem gesignaleerd. Onvoldoende honorering voor het werk voelt temeer als een gemis nu de taak van de curator bij het instellen van en procederen over een bestuursverbod haaks staat op de sinds jaar en dag ingesleten traditionele taak van de curator om de boedel te beheren en te vereffenen ten behoeve van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Het bestuursverbod dient daartoe niet, maar het instellen ervan komt wel ten laste van de boedel.
Een ander punt van kritiek is onlangs nog eens onder de aandacht gebracht: de openbare registratie van het bestuursverbod. Een eind augustus 2019 ingediende wet tot aanpassing van de regelgeving inzake handelsregistratie licht hier een tipje van de sluier op. De Handelsregisterwet 2007 zal worden gewijzigd naar aanleiding van de evaluatie van die wet en enkele andere onderwerpen, zulks ter versterking van de rechtszekerheid in het economisch verkeer en de kwaliteit van het handelsregister, opdat de slagvaardigheid van de Kamer van Koophandel bij de uitvoering van de handelsregistertaak wordt vergroot.
In een na art. 28 Handelsregisterwet in te voegen artikel 29 zijn drie leden voor het onderwerp van het bestuursverbod relevant. Zij komen erop neer dat bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) zal worden bepaald welke gegevens in verband met de in art. 106b lid 3 Fw bedoelde uitspraak bij het handelsregister worden geregistreerd en welke daarvan door eenieder kunnen worden ingezien (lid 3). Deze geregistreerde gegevens blijven gedurende acht jaar na het verstrijken van een bestuursverbod beschikbaar voor een bij AMvB aangewezen bestuursorgaan of rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in art. 1 lid 1 onderdeel a van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur in het kader van de uitoefening van zijn wettelijke taak of bevoegdheid (lid 4). De betrokken bestuurder of commissaris kan bij de Kamer een opgave doen om ervoor te zorgen dat de geregistreerde gegevens juist en volledig bij het handelsregister zijn geregistreerd (lid 5).
In de kern zal de genoemde AMvB dus regels bevatten over welke gegevens openbaar zijn en dus door ieder kunnen worden ingezien. Ook zal de AMvB regelen welk orgaan na acht jaar na het verstrijken van het bestuursverbod beschikbaar zijn, niet meer openbaar, maar beperkt tot en alleen voor integriteitsbeoordeling.
De vraag rijst ook of de stigmatiserende werking van een bestuursverbod, mede in het licht van het schurende effect met art. 10 Grondwet en art. 8 EVRM, niet heroverweging verdient. Moet dit essentiële punt van openbaarheid niet in de wet zelf, maar in een AMvB wordt geregeld? In dat perspectief zou een ruime rechterlijke bevoegdheid (art. 106b lid 4: de rechtbank regelt zo nodig alle overige gevolgen van het door haar uitgesproken bestuursverbod) een mogelijkheid kunnen bieden om passende maatregelen te nemen. Velen kijken uit naar de in 2021 te verwachten resultaten van een evaluatie.